Magazine article
Article about my PhD work, published in MARE, the weekly magazine of Leiden University. An introduction in Dutch.
Van bloemetjes en bijtjes
BART BRAUN
Leidse
biologen proberen het netwerk van bloemen en hun bestuivers in kaart te brengen.
Dat levert interessante inzichten op voor natuurbehoud.
Er bestaat een orchideeënsoort met bloemen die eruit zien al een vrouwtjesbij.
De plant wordt vooral bestoven door mannetjesbijen, die de bloem aanzien voor
een partner. De monnik die deze vorm van bestuiving voor het eerst beschreef,
liet zijn bevindingen pas na zijn dood bekendmaken: hij wilde niet voor viespeuk
worden versleten.
Een plant zit vast op de plek waar hij groeit. Dat vereist aanpassingen als hij
een andere plant moet bevruchten. Veel planten besteden dat werk uit aan insecten.
Met behulp van nectar, een suikerrijke vloeistof, worden de beesten naar de plant
gelokt. Tijdens het eten blijft er stuifmeel aan hun lichaam plakken, en dat
laten ze dan, als alles goed gaat, weer achter bij een andere plant van dezelfde
soort.
Omdat het ook echt dezelfde soort moet zijn, staat de natuur bol van planten
en bestuivers die perfect aan elkaar zijn aangepast. Bloemen die alleen bestoven
kunnen worden door motten met een tong van dertig centimeter lang, bloemen
met speciale ultraviolette richtingaanwijzers zodat bijen weten hoe ze bij
de nectar moeten komen, bloemen die precies zo groeien dat alleen een kolibriesnavel
of een vleesmuis erin past. ‘Bloemtrouw’, noemen biologen dat.
‘Die positieve relatie tussen een dier en een plant, dat spreekt veel mensen
aan’, vertelt biologe Martina Stang. ‘Bestuivingsonderzoek is echt
mijn passie.’ De een-op-eenrelaties in het seksleven van planten zijn volgens
haar meer uitzondering dan regel. ‘Die schoolvoorbeelden van een kolibrieplant
of een bijenplant, gaan meestal niet op. Veel mensen kiezen juist die specialistische
relaties uit om te onderzoeken, maar wij ecologen kijken naar de hele gemeenschap,
en zien dat zulke relaties vrij zeldzaam zijn.’
De planten hebben twee tegengestelde belangen als het om hun bestuivers gaat.
Aan de ene kant is het handig als een bestuiver volledig is aangepast aan uitsluitend
de bloemen van die ene plant. Zo voorkomt een lelie dat zijn stuifmeel blijft
zitten op een orchidee met begerig uitziende bloemen.
Aan de andere kant is het handig om veel verschillende bestuivers te hebben,
want dan kan de plant op meer verschillende plekken groeien. Stang: ‘Als
je als plant afhankelijk bent van één specifieke bestuiver, en
die is er niet, heb je een probleem.’
Stangs onderzoek naar de relatie tussen de bloemetjes en de bijtjes (en de kevertjes,
vliegjes, hommels en vlinders) draait voor een groot gedeelte om die balans.
In haar publicaties, spreekt ze van generalisten en specialisten.
Een generalist is een plantensoort die is aangepast aan veel verschillende
bestuivers, of een bestuiversoort die is aangepast aan veel verschillende bloemen.
Een specialist is een plantensoort die maar weinig of slechts één bestuiver heeft,
of een insectensoort die maar één of een paar planten kan bestuiven.
Wat blijkt, is dat specialistische planten worden bestoven door generalistische
bestuivers, en generalistische planten door specialistische bestuivers. Stang
geeft snel een voorbeeld: ‘Hommels hebben een lange tong. Die kan dus
overal komen, ook bij bloemen waar de nectar diep in de bloem zit. De hommel
kan bij verschillende bloemen eten halen en is dus een generalist. Omgekeerd
is de plant met zijn diepe bloemen afhankelijk van insecten met een lange tong,
en een specialist.’
Hoe diep de nectar zit bij de bloemen, en hoe makkelijk een insect daarbij
kan komen, zijn dus belangrijke zaken. ‘Als je de soortendiversiteit in een
natuurgebied wil behouden of een nieuw natuurgebied wilt inrichten, moet je ervoor
zorgen dat er genoeg specialisten en generalisten zijn’, aldus Stang.
Om uit te zoeken welke soort nou in welke categorie valt, doet Stang onderzoek
in een Spaans natuurgebied. Bij bloemen kijkt ze hoe diep de nectar zit, en
van alle bestuivers die ze ziet vangt ze exemplaren. ‘Je zou denken dat de
tonglengte van die dieren al bekend was, maar dat is niet zo.’ Het is ook
best moeilijk om dat te meten: tongen moeten uitgerold, uitklapbare snuiten moeten
uitgeklapt. Stang: ‘Sommige vliegen steken hun tong uit. Dan moet je
dus heel voorzichtig prepareren om te kijken hoe ver die tong kan.’
Eenmaal thuisgekomen deed de onderzoekster wat ecologen bijna altijd doen als
ze iets beter willen begrijpen: een wiskundig model maken. ‘Je kunt in
de ecologie vaak geen experimenten doen. Dus maak je een model, en de uitkomsten
daarvan vergelijk je met wat je vindt in het veld.’
Het model doet ook voorspellingen over uitsterven. Specialisten zijn volgens
het model iets kwetsbaarder. ‘In eerste instantie denk je dat generalisten
beter af zijn. Toch hebben juist die hommels het moeilijk tegenwoordig. Als
de diversiteit aan planten achteruit gaat, kan het zijn dat ze net twee weken
lang een voedselbron missen.’